Apekooltaal

Chatten, skimmen, huilie-huilie, twitteren, ecoaardappelen, deleten, wordfeuten, inloggen, bangalijst, skypen, plofkippen, mailen, googelen, sms’en, chatten, internetten, surfen, zappen of vreetkick: onbekend voor mijn ouders.
En verder: een muis was voor de poes, aan een net werd gewerkt, zodat vissen en palingen op het droge gehaald konden worden. Gevoelswaarde was gewoon berekoud, sushi en Citotoets waren nog niet uitgevonden. Je at wat je had en je deed gewoon je best op school.
Toch waren zij talig, mijn moeder sprak over apekool, antimakassar, bombazijn of barrathea, mijn vader over bekister of uitspriet.
Daar pluk ik nu de vruchten van. Ik doe namelijk mee aan een woordenschattest. De universiteit van Leuven wil weten welke woorden herkend worden in ons Nederlandstalig woongebied.
Aan de slag. Vingers op de toetsen, bestaande woorden van hun niet-bestaande broeders onderscheiden. In een rap tempo.
Honderd woorden flitsen voorbij. Gossemikke, ik scoor hoog. Ik ken woorden die bijna dood gewaand zijn, maar ook de woorden van mijn jeugdige nazaten. Bootleg, vletten, rodi, goedoe. Bijberoep, voetangel, bollig en paasnacht. Ik neem deze woorden voor waar aan, vliegensvlug toets ik de J van ‘ja’ in. Ook op bekister, antimakkassar, bombazijn en uitspriet reageer ik-natuurlijk- positief. De hooggeschoolde Belgen denken daar anders over. Excuseer, een bekister doet werk aan beton, een antimakkassar is een kleedje bij je hoofd op een leunstoel en bombazijn is een soort kant. Uitspriet is het eerste blaadje van een zaailing. Zeker en vast. Misschien niet veel gebruikt, maar toch.
Soms herken ik ‘bestaande’ woorden niet: moei, hoofdvogel of smoker. Ontzettend dom natuurlijk. Wie heeft er geen petemoei, wil niet de eerste prijs winnen of kent geen doorgerookte oom?
Doch, de grootste grap aan deze toets zijn de onzin woorden, een greep: dartie, ammeraal, kezel, trapuis, soortneef, blijfneus, schotwinst, stroven, kezen, oefebontisch, doorneffen, wanggetokt, trapuis, buiddorpen. Over ploshaar, drussen, wekponnen, schaakslal en turder maar niet te spreken. Gelukkig herken ik deze lemma’s als niet bestaand, maar ze bepoetelen wel mijn fantasie.
‘Mijn soortneef, met een plosharige blijfneus was een wanggetokte kezel. Trapuis, zijn achtergebakte ammeraal wekponde schaakslal over zijn dartie. Bijna haalde hij zijn schotwinst, terwijl hij buiddorperig stroofde en doornefte met zijn turder. Wat een oefebontisch gedoe.’
Zullen we aan journalisten en kranten vragen of zij voorlopig de recessie met deze woorden gaan verslaan?
Opgelost in apekooltaal.

Willie, 28 maart 2013

Ga voor de test naar: http://woordentest.ugent.be/instructions.html

This entry was posted in Taal. Bookmark the permalink.

Comments are closed.