De taal van kwekers en kappers.

De lentewind ijst in mijn gezicht. De narcissen staan bibberend aan de slootkant, de krokussen houden het alweer voor gezien. Niet alleen vanwege de koude, zij hebben hun taak voor dit jaar volbracht. “Time flies when you having fun”, geldt ook voor bloemetjes.
Het is eind maart. Met de nachtvorst op de hielen fiets ik naar mijn kapper in Boskoop. De waterhoenen en de eenden zijn druk in de weer, de reigers en de ooievaren eisen hun territorium op. Koude deert hen niet, het is het licht dat hun vrijerij aanwakkert. De langere dagen en de kortere nachten is de aanzet tot familyplanning. Tot verzamelen van takjes en touwtjes, van pluisjes en plukjes. Elegante nesten in bomen, warrige onderkomens in het riet, of gekraakte broedplaatsen in struiken, de eerste eitjes liggen er al en worden met liefde en warmte uitgebroed.
De ochtendzon gluurt boven de weilanden, ik huiver maar geniet ook van dit vroege uur. Ik trap langs boomkwekerijen en erven met grind. Langs een uithangbord met de wervende tekst: “Doe meer met de conifeer” en langs een pamflet van geagiteerde buurtbewoners: “Boskoopse wegen overvol. Wij betalen tol ?” De slogans laten me niet los, zij blijven rondtollen in mijn hoofd. Kwekerslatijn: geen gekunstelde zinnen maar rijm op rijm. Meer en conifeer, vol en tol. Geen speld tussen te krijgen. Dat is vooral de bedoeling, de boodschap moet overkomen.
Terug naar mijn doel van deze morgen. De kapper.
Met koffie en een koekje in een cellofaantje, met rollers op mijn hoofd en met stekelige ogen van de vloeistof, lees ik mijn portie roddel. Over koningen in afwachting, over koninginnen die niet willen wijken. Over soaps en niet veel soeps. Over overspel en overkill. Foto’s, gemanipuleerd, begluur ik een beetje beschamend. In een glossy zie ik J. Kelder in aanbidding kijken naar zijn ex. De volgende glossy heeft hetzelfde kiekje, maar nu is dezelfde Kelder vol afgrijzen. De wereld van glamour en sterren heeft zo zijn eigen nieuwsgaring. Tja. Het staat gedrukt en is vooral overbodig. Maar bij de kapper gelden andere regels.
“Mevrouw”, ik schrik op uit mijn gepeins, “komt u, wij gaan u spoelen.”
Het warme water loopt in mijn nek en sijpelt langs mijn oren, spoelen is nergens aangenaam.
“Gaat u dit week-end nog iets leuks doen?” Eigenlijk wil ik rust, maar geen antwoord geven is onbeleefd.
“Ja, hoor. De kinderen komen.” Altijd een goed en breed aanknopingspunt.
“U heeft veel kinderen, hè. Lijkt me toch zo gezellig. Komen ze dan allemaal?”
Ik zit gevangen in het gesprek, terwijl er musea en concerten gepland staan, keuvel ik wat door over appeltaart en traditionele hapjes.
“Klaar. Wilt u een crèmepje?”
“Doet u maar”, lispel ik, onthutst door deze plotselinge overgang.
Op de stoel voor de grote spiegel gaan even later vaardige vingers door mijn bewerkte haar.
“Hij zit er weer stevig in, mevrouw!”
Kapperslatijn voor een bos verse krullen.

Willie

27 maart 2009

This entry was posted in Taal, Verhalen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.