Pasen voor de haard

Tijdens deze paasdagen kleuren de bergtoppen, waartussen ik een poosje verblijf, wit. Dat is niet bijzonder voor de Alpen. De weersomstandigheden hier zijn extremer dan in mijn zeeklimatig landje, dat 1200 kilometer noordelijker ligt, maar vooral 1200 meter lager. Daar wil Pasen, als het even kan, het vroege startschot zijn voor het zwierig ontluikende leven. Bloesems in pracht, lammetjes in de wei, pinken dansend in het gras, schutterige verliefden gretig zoenend.
Totdat ik berichten van het thuisfront krijg, het is daar nog geen lentepret:
‘Brr, het is vandaag koud eieren zoeken’.
‘Gelukkig is het zwembad verwarmd’.
‘Met een vest kan ik net mijn nieuwe jurk aan.’
‘Het terras zit vol, we drinken warme chocolade melk.’
Pasen, ook een feest met herinneringen uit mijn jeugd. De zwarte keukenkachel werd op Goede Vrijdag door mijn moeder leeggehaald. Zij poetste de losse ringen met Zebraline. Voorzichtig schoonde zij het ruitje van mica met een oude krant en ook kolenkit glansde. Want de lente begon. Om het geheel nog eens goed duidelijk te maken werd een plant op de kachel gezet, die er tot de herfst niet meer af mocht. We hielden ons Pasen in dunne rokjes met korte witte sokjes en de mannelijke gezinsleden gingen ter kerke in een zomercolbert.
Pasen, het nieuwe begin, weg winterstof en alles wat aan de donkere dagen deed denken. Maar verdikkeme, wat heb ik het vaak koud gehad met Pasen. Dat is niet vreemd als ik er oude, of de meest recente weerberichten op na lees. Vaak meer vorst, meer venijnige wind of meer laagjes sneeuw dan een pril lentezonnetje.
Vorig jaar nog, het was in 100 jaar in Nederland niet zo koud geweest tijdens een paasnacht. Er werd -5˚ gemeten. IJseieren dus.
Bovendien lag vijf jaar geleden heel Nederland met Pasen onder een mooie witte deken. Arme paashaas.
Af en toe zomerde het: toen ik anderhalf jaar was, Pasen -half april- 1949, steeg het kwik naar de 26˚. Misschien liep ik met mijn zussen in een wit broderietje tussen het hoge fluitenkruid. Daar moet mijn onbewuste verlangen naar een comfortabel Paasfeest zijn geboren. De vrolijkheid van gekleurde eitjes zoeken in een fris groene weide met een warme bries. Ik droom er nog van.
Vroege Pasen, late Pasen? Ach, het zegt niets over het weer. Het feest van de wederopstanding blijft grilling. Of het nu om het weer gaat óf om de datum. Waar de Kerstman slechts één, hooguit tweedagen in zijn agenda vrij moet houden, moet haas met zijn rieten mandje een hele maand blokken, zijn feest heeft een marge van een maand.
In 1818 stond haas al op 22 maart in de startblokken, de laatste vroegste Pasen. De eerstvolgende vroegste is in 2285, ook op de 22ste. Ehh, waar waar zal haas zijn eitjes dan verstoppen?
Dat wacht ik niet af, ik schaar me rond de brandende houtkachel en houd graag een oude volkswijsheid in ere: ‘Pasen voor de haard, Pinksteren op straat.’
Vandaar dat ze ook niet op één dag vallen.

This entry was posted in Perspectief. Bookmark the permalink.

Comments are closed.