Dag 33 in “sociale onthouding”

Vandaag, dag 32. Bos

Een bataljon werkmannen, van internationale komaf, is voor ons huis neergestreken. De meesten zijn gespierd en jong, hebben zwarte krullen en een verlegen glimlach. Een paar dragen een baardje, anderen beschermen hun hoofd met een pet. De pet staat achterstevoren.
Veel getinte gasten, af en toe een lange blonde snuiter. Hier en daar een oorbel of een gouden kettinkje. Zij praten niet veel met elkaar, maar werken des te harder. Ongelooflijk hoe zij weten wie wát moet doen. Komt het door die dikbuikige voorman, met zijn vriendelijke donkere ogen, die zichzelf ook in het zweet werkt?

De bel gaat. Voorzichtig, met een ‘coronarm’, open ik de deur.
‘Dag, vrouw. Uw bos, kabel komt.’ De voorman wijst naar mijn voortuintje, al jarenlang mijn trots.

Tuin is een groot woord, maar met elf grote potten en bakken heb ik een aardig groen plekje veroverd in de binnenstad. Veel winterhard spul, in het voorjaar bloeiende vrolijkheid er bij.
‘Goedemorgen meneer. Mijn bos?’
‘Ja, moet weg. Kabel komt.’
Ondertussen sjouwen zijn mannen mijn groene oase al naar de overkant.

Een beetje ongerust sla ik de verhuizing gade.

‘Komt goed, vrouw. Bos komt terug.’

Na een bloedhete dag, onze voorgevel ligt op het zuiden, staat mijn bos, zoals voorspeld, weer keurig op zijn plek.
De mannen gooien hun scheppen en katrollen met kabel in hun kruiwagen, vegen druppeltjes  van hun voorhoofd en verdwijnen.

Zelfs de stoeptekening van ons buurmeisje hebben zij in goede volgorde terug gelegd.

Straks haal ik liters cola en kilo’s koek. Ga ik brengen.

Morgen, dag 33. Check

Willie, 16 april 2020

This entry was posted in Corona, In en om de Keizerstraat, Perspectief. Bookmark the permalink.

Comments are closed.