De taal van Ot en Sien

“Oma, wat jij wat een toom is?”
“Zeker. Een groep kippen.”
Grote ogen aan de andere kant van de tafel.
“Dat kan niet, wij lazen vandaag over vroeger, Ot moest van zijn moeder een toom kurkbreien.”
“Wat zeg je me nu? Oh, een toom is ook een soort tuigje voor een paard. Maar wat kurkbreien is? Heb jij die oude leesboekjes nog?”
“Alsjeblieft.”
Na enig geblader verschijnt een tekening van een kordate, stevige moeder. Zij heeft een flink schort om de grote boezem, een kapsel met grenzen en robuuste benen in degelijk schoeisel. IJverig is moeder in de weer met spelden en een kurk: huppakee, gat in de kurk, spelden erop, sajet om de spelden en kurkbreien maar. Na lang punniken is een toom klaar voor het speelgoedpaardje.

Gretig lees ik verder, kindertaal omstreeks 1950:
Een oud vrouwtje vliegt, via haar stoof, in de brand. Een guit krijgt een standje. Wie lei een ei? Grootemoei heeft geen rijwiel. Zeepsop kan niet in een meelzak. Ot roept: ”Sliep uit!”
De zon is lustig. Een brutale rakker steelt ulevellen. Kinderen staan kaarsrecht en doodstil naast schoolbanken. Vader wordt voor het lapje gehouden. In een ommezientje drinken zij speldenwater. Oom heeft braaf schik in het verhaal. Meester lacht om olijke Piet. Nel wordt gekiekt.

Nauwelijks twee generaties verder en taal is onherkenbaar.
Verlies? Ik koester geen illusie dat het vroeger beter was dan vandaag de dag.
Taal verrijkt, altijd. Hoe dan ook.
Zélfs als mijn kleindochter vraagt wie mij B.F.F. (bee-ef-ef) is, en of ik al B.A.E. (bee-aa-ee) bij de Hema heb gekocht.
Alhoewel. Zou “Een zwerm witte meeuwen scheert rakelings langs de bruisende branding.” niet meer kunnen in groep 5? *)

Willie,
7 februari 2019

*) Uit: ‘Piet en Nel hebben vacantie’ Leonard Roggeveen, derde leerjaar. 

This entry was posted in Kleinkinderen, Taal. Bookmark the permalink.

Comments are closed.