Hostiekoeken

Op mijn kostschool in Amsterdam dient zuster Urbina, de eet-zuster, het avondeten op.
Zuster Urbina draagt over haar zwarte habijt een blauw geruit schort. Het gezicht is fris gewassen, er zijn rode wangen onder dienstige ogen. Haren zitten verscholen onder een sluier, die samen met een stijve kap haar voorhoofd strak trekt.
De wenkbrauwen grijzen, een zweem van donkerblond haar is nog net te zien bij het neusbeentje.
In de grote eetzaal van mijn kostschool moeten wij eten wat de pot schaft én ons bord leeg eten. Vanavond staat er bloemkool op het menu, opgediend met een laf sausje, doorgekookte aardappels en een scheut van iets, dat op jus lijkt.
Bord voor bord zet de eet-zuster het diner voor onze neus. Ze kijkt er een beetje vies bij. Dan komt de bid-zuster binnen, iedereen aan de lange tafels maakt een kruis. Wij doen een soort samenspraak, bid-zuster zegt een zin, wij geven een voorgeschreven antwoord. Het gaat over dankbaarheid en God, ook in omgekeerde volgorde. Een dialoog zonder discussie, het duurt vijf minuten.
‘Heer, zegen deze spijzen. Amen’. Ondertussen is de bloemkool in elkaar gezakt en de jus gestold op het grote witte aardenwerken bord.
Nu mág ik het servet op mijn schoot leggen, nu mág ik mijn glas vullen met water en móét ik met de ellenbogen dicht tegen het lijf, het opgediende nuttigen.
Hoe krijg ik het door mijn keel? Mondjesmaat, met slokjes water kom ik een heel eind, maar het huilen staat me nader dan het lachen. De jus lijkt op vettige koude soep, de rest is een mengelmoes van brokjes, klontjes, draadjes, allemaal lauw en zout. Ik weet, het moet op, want de straf is fors. Heus niet het dweilen van de vloer of een week niet douchen. Vele malen erger: het toetje wordt onthouden!
Dat laat ik niet vandaag zeker niet gebeuren, het is namelijk vrijdag, de ‘hostiekoekendag’. Deze gebakken lekkernij, gemaakt van de randverschijnselen uit de hostiebakkerij van de congregatie, lijkt op oliebollen.
In die bakkerij verzamelt de hostie-zuster de resten van de bakplaten, mengt dat met een beetje melk en suiker en kneedt er koeken van. Even bakken in de olie en alle ‘internen’ en ik smullen van ervan. Zeker, smullen mag, want ze zijn niet gezegend.
Het is een ander verhaal op zondag, als ik naar de kerk moet. Daar ga ik ter communie en díe hostie smaakt naar niets. Ik mag er ook niet op kauwen, want nu is het gewijd brood. De pastoor heeft er gebeden over uitgesproken. Deze heilige hostie kleeft wel aan mijn gehemelte. Zonder suiker of ei.
Mijn geloof heeft niet lang standgehouden.

Willie, 1967-1968
22 februari 2016

This entry was posted in Perspectief. Bookmark the permalink.

Comments are closed.