Kleinkinderen worden groot.

Met zijn tweeën komen ze uit school, mijn kleindochter en haar klasgenoot. Ze spelen niet meer met Lego en ze vinden zich ook te oud om te knutselen.
‘Oma, mogen we een spelletje doen?’
‘Tuurlijk, wat gaan jullie doen. Kwartetten of kaarten?’
‘Oma, dúhh!!!!’
‘We bedoelen op onze iPads.’
‘Ja, als het maar niet met geweld is.’
‘Omááá!’
Ik doe er wijselijk het zwijgen toe, ik haal limonade en koek.
‘Alsjeblieft jongens, zal wel smaken.’
Er komt geen antwoord meer. Gepiep en geblieb vult de woonkamer. Ik trek me terug, pak een boek, maar van lezen komt niets terecht. Want vanaf de bank, waar het tweetal zich heeft genesteld, hoor ik raadselachtige taal.
‘Hé, yolo, de levels vliegen ons om de oren.’
‘Ik ga even een mooie vloer leggen.’
‘Sorry, moest gebeuren. Nou ziet het er mooi uit.’
‘Shhhst, yes, thanks.’
‘Vind je het mooi?’
‘Niet wat in ik gedachte had, wel een mooie kleur. Het onweert, en dwaas die ik ben, ik ga toch naar buiten.’
‘Heb je goede spullen bij je?’
‘Ja. Klaboemski. Hierzo, er gebeurt iets bij mij.’
‘Is dat granite? We hebben een huis met een mooi plafond op level één.’
‘Dat verklaart een hoop. Wacht eens effe.’
‘Polyennersite, zullen we jouw vloer als dak gebruiken?’
‘Heeft het iron nodig?’
‘Ik wil even cheeten.’
‘Als ik thuiskom is het huis erg gezellig.’
‘Poppie! Klaproos! Een, twee, drie in godsnaam.’
‘Mag ik toch binnenkomen. Ben ik verrast, denk je?’
‘Even snel houthakken.’
‘Heb je 100 egs?’
‘Egs, wat is dat? Een hakbijl?’
‘Ik heb een steen tekort.’
‘Blijf staan, ik geef het je. Take it or leave it.’
‘Ik heb diariet.’
‘Hoe polijst je dat? Heb je ladders gemaakt? Thanks.’
‘Hé, daar ligt iets.’
‘Joepie hajeé, ik pak het allemaal op.’
‘Ik heb grind nodig. Wat doe je? Ik zie niets.’
‘Daarom juist. En op school leren we Engels met liedjes, da’s niks.’
‘Da’s irritant. Hé, ik heb hier het gat der behoeften.’
‘Ik heb je terug gepakt. Wist je dat mijn juf zwanger is?’
‘Joe, aangenaam. Ik moet klei hebben.’
‘Heb jij gravel?’
‘Ja, bij de rivieren. Kost wat het kost red ik je.’
‘Struin je nog in het rond in de taiga? Help een creeper!’
‘Kijk eens aan, moed wordt beloond.’
‘Zullen we het huis gezelliger maken, met torentjes? Weet jij dat er een oom dood is van mijn moeder? Hij had fresia’s.’
‘Dat is wat anders dan zwanger zijn. Torentjes wil ik niet hebben. Viólo, heb jij een schaap?’
‘Als er één schaap over de dam is. Wordt het scheren of killen?’
‘Laten we naar Nehter gaan.’
‘Ja, check.’
‘Heb jij het houten houweel recept? Ik heb iets lichts nodig.’
‘Hebberig zijn kan niet. Als je voedselbank vol is kun je niet eten.’
‘Oma, wat eten wij vanavond?’
‘Sheep en gebakken creeper?’
‘Omááá!’

Later in de keuken, wanneer de klasgenoot is vertrokken, krijg ik een arm om me heen. Dan koken we samen pasta en maken rode saus.
‘Voor mijn zusje met niet zoveel brokjes erin, hoor!’ Kijk, dat versta ik en weet ik dat het wel goed komt.

Willie, 31 januari 2016

This entry was posted in Kleinkinderen. Bookmark the permalink.

One Response to Kleinkinderen worden groot.

  1. Josien says:

    Als je goed luistert, hoor je de spreekwoorden van de nieuwe generatie! Superchill……