Vlegel

Ze zijn met zeven man en reizen met de trein van Utrecht naar Groningen. Ik zit schuin achter hen, ik zie zo het een en ander.
Hun spijkerbroeken bijvoorbeeld. Die voorspellen dat zij later shoppen bij Hackett of, om het even, in Rome een maatpak bestellen.
Om de ranke jongenspolsen (want dat zijn ze nog, jongens) prijken gekleurde horloges met veel functies, doch verre van ordinair. Het zal van hun toekomstige positie afhangen of zij, hetzij een dikke Hugo Boss hetzij een ingetogen Piguet aanschaffen.
Een blik op de kapsels geeft aan dat hun studentenkapper weet wat ie doet. Een ferme look met een riante lok. In de nek hangt het haar zeker niet over de boord. Stel je voor.
Over vijf á zes jaar verruilen zij hun sneakers voor Van Bommels, met van die gaatjes. Alhoewel, lichtbruine puntschoenen zijn ook een optie. ‘Appeltje-eitje’, gewoon bestellen in Napels.
Deze knapen die vandaag mijn medepassagiers zijn, veranderen ooit in huisvaders met een tikje heimwee naar toen, maar ook in vaders met een papadag. Vroeg of laat komt er een mooi ‘snippie’ langs met hoge jukbeenderen, een volle haardos en een verleidelijke lach. Dan gaan ze voor de bijl, de knapen.
Maar voorlopig niet. Er is nog veel bier te hijsen.
Zeven man, dat betekent dat ze in een stuk van de trein neer strijken, waar twee tweepersoonsbanken tegenover elkaar staan. De plek die overblijft is gereserveerd voor hun drankvoorraad. Liefkozend noemen zij dat hun ‘melkkoetje’. Voor mij stof om na te denken.
Met elke kilometer die de trein aflegt, nemen de stemmen van de jongelui meer ruimte in. Hun ‘melkkoe’ slinkt.
Sommige passagier zuchten, kuchen of steunen hartgrondig om onze toekomstige rechters, advocaten en economen te kennen te geven dat het ook zachter kan.
Ze luisteren niet, omdat het al te laat is. Als het bier zit in de man, enzovoort.
Zelfs de potige conductrice haalt haar schouders op. ‘Ik heb het ze wel gevraagd hoor, maar ze doen het niet’. Waarna zij niet meer terugkomt en ik aanneem, dat zij zich nestelt in een riante blauwe stoel.
Akkerlanden en weiden met schapen razen voorbij, mijn studenten raaskallen door. Met onzekere handen openen zij hun laatste flesjes. Het bier schuimt vrolijk de vloer op.
De gesprekken zijn zoetjesaan niet meer te volgen. Gelukkig maar. Hun gebral over meisjes wil ik helemaal niet horen.
Groningen nadert. Met onvaste benen staan ze op. De mannen zoeken hun bagage bij elkaar en besluiten de twee lege kratten te laten staan.
‘Als dank’, roept de langste met dubbele tong. Heeft hij van zijn oma niet geleerd dat de ANWB vroeger juist het tegenovergestelde wilde bereiken? (Laat niet als dank voor het aangenaam verpozen …) Wel kan de conductrice van het blauwe pluche mooi € 7,80 innen bij haar supermarkt.
Op hun tengere studentenbenen schommelen zij de trein uit.
‘Goh’, probeer ik tegen de laatste jongeman, als ik glijdend over het gemorste bier de uitgang wil bereiken, ‘het is hier wel een zooitje geworden, toch?’
Hij kijkt me verbaasd aan, alsof ik van een andere planeet kom.
‘Ach, mevrouw, slechts een dweiltje.’
‘Vlegel’, denk ik bij mezelf, maar wijselijk houd ik mijn mond.

30 mei 2015

This entry was posted in Perspectief, Reizen. Bookmark the permalink.

One Response to Vlegel

  1. Riet de Graaff says:

    Deden wij het vorig jaar toch even chiquer met ons glaasje witte wijn in de trein van Utrecht naar Groningen..!