Gevoelswaarde min 16˚

Niet de enige vroege vogel ben ik. Het is zondagochtend in januari, de wintermaand met ook dit jaar ijzige voorspellingen. Treinen willen niet meer, fietsen glijden weg en meeuwen zoeken heil in binnentuinen.
Toch ga ik op stap. Ik wil die winter voelen, mijn wangen mogen verstarren, mijn ogen mogen tranen in de koude wind. Ik laat me niet waarschuwen, wil al helemaal niets weten over gevoelswaarden. Die bepaal ik zelf wel.
Langs de IJssel, hier in Gouda nog een getijde rivier, voert mijn tocht. Eb en vloed, markeren droge waddenstukken in de stille bochten. Compleet met prielen en geulen. Zo dicht bij huis, hoe mooi kan het leven zijn.
Het vroor streng vannacht. Bij hoogwater is ijs gevormd rondom de rietstengels en de wilgen, ook op de zware basaltblokken. Nu het ebt is daar ineens een bijzondere wereld van ijs ontstaan, zonder houvast van het water. Dit vloed-ijs, zich hardnekkig vasthoudend aan stengel, steen of stam, lijkt nu te zweven. Rond de dunne rietstengels zijn ijskettingen gevormd, die in de wind een kristallen geluid maken. Onmiskenbaar wintergeluid: rinkelend ijs. De wilgen hebben kanten ijskragen. Zij glinsteren in de zon. De basaltblokken kregen vannacht hoeden van bevroren water, het lijkt wel een verzameling doorschijnende gelatinepuddingen. Hier geniet ik van op deze vroege zondagmorgen.
Met mij zijn er nog andere mensen op stap.
De eerste groep bestaat uit godsvruchtige gelovigen. Zij trotseren de kou voor de kerkgang. Met hun zwarte jassen, zwarte maillots en zwarte hoedjes steken zij schril af tegen de witte wereld. Dit handjevol kerkgangers wordt fanatiek voorbijgestreefd door een kleine kudde mollige dames, hun bewegende dijen in cadans met hun voetstappen.
“Hup, klik, hup, klak, kill kilo, kill kilo”. Al snel kijk ik hen op de rug. Ik ga voor de kou op de wangen, niet voor de kilo’s.
Een derde groep avonturiers waagt zich ook even buiten, het zijn de trotse hondenbezitters. Zij dragen jassen waarmee de top van de Mount Everest bereikt kan worden. Hun hondjes zijn gekleed alsof zij tot het base-camp mee mogen. De fikkies hebben veel om het lijf: sneeuwschoentjes, jasjes, dekentjes, zelf petjes tussen hun oren. Ja, hondenpetten. (Bijna net zo erg, ook gezien deze dagen: een soort bolletjes-ijsschep, maar dan groter, van schreeuwend roze plastic, om sneeuwballen te maken.)
Ik vorm in mijn eentje de vierde groep. Ik ben getriggerd door de beloofde min 16, gedreven door een gen dat maar niet uitgelegd wil worden. Want genieten van ademloze stilte, van ijsvorming aan mijn wimpers, van sneeuwvlokken op mijn jas, ik kan het niet verklaren.
Het is niet de uitdaging, niet de prestatie. Het is de winter, gevoelswaarde plus 16˚.
Mag het ietsje meer zijn?

This entry was posted in Verhalen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.