Herder Jan

Drie kleine houten Ostheimer schaapjes nam ik mee naar het huis van mijn dochter.
Een kerststal van dit merk, met al zijn figuranten, is overigens een project van jaren, want zo goedkoop is ‘dieser Unternehmen nicht.’ Want met het ‘Holz aus heimische Waldern’ tovert mevrouw Ostheimer met haar medewerkers prachtig duur en duurzaam speelgoed.
Speel goed. Juist. Speel goed. Niets beweegt, niets blaat, krijst of plast. Niets heeft batterijen nodig. Slechts fantasie.
‘Kijk eens, we hebben nu drie schaapjes bij het stalletje’, fluistert de mama haar kleuter en peuter toe. Haar stem heeft zich aangepast aan de mare van Kerstmis.
Echter, de serene sfeer is van korte duur. Kleuter Hannah, die op school goed naar het verhaal van Bethlehem heeft geluisterd, begint erbarmelijk te huilen.
Tussen haar zoute tranen door snikt zij: ‘Dat Kan Helemaal Niet, Schahaapjes’. Haar argument is zonneklaar: ‘We hebben geen herder. Wie moet dan op ze passen?’
‘Weet je, we vragen aan de os of ze even bij hem mogen staan.’ Met dikke tegenzin en dito ogen stemt ze toe.
Fluks ben ik een herder gaan kopen, omdat ze gelijk had. Haar fantasie heeft een lintje verdiend. Een kerstlintje om het pakje van ‘der Hirte’. En een verhaaltje.

Herder Jan
‘Meh, meh, mehhhheh’, hoort Jozef heel zacht.
‘Meh, meh’. Ja, hij hoort het echt goed.
Er is een schaapje dat huilt. Schaapjes huilen niet als mensenkinderen, maar als -gewoon- schaapjes. Mekkeren heet dat.
Jozef vraagt aan Maria, of hij het goed heeft gehoord.
‘Maria, hoorde jij ook een schaapje mekkeren, een beetje zacht?’
‘Zeker, Jozef, ik geloof niet een, maar ik hoorde er wel meer.’
‘Oei,’ zucht Jozef, waar is de herder dan? Die moet toch voor ze zorgen?’
‘Weet ik niet’, fluistert Maria stil, terwijl ze over de haartjes van de kleine baby Jezus aait.
‘Nou, dan ga ik maar eens even buiten kijken,’ bromt Jozef.
Hij pakt zijn staf, doet een lantaarntje aan, slaat zijn cape om en vertrekt.
Het is buiten erg donker, er zijn wel veel sterren, maar niet genoeg om goed te kunnen zien.
‘Meh, meh’, hoort Jozef weer.
‘Stoute schaapjes, waar zijn jullie toch?’ Jozef tuurt in het rond.
‘Schapen! Schapen! Kom eens hier.’
Ineens voelt Jozef bij zijn voeten wat gesnuffel. Een schaap duwt met zijn witte vacht tegen Jozef aan. De drie schaapjes, twee witte en een bruine, draaien om hem heen.
‘Waarom zijn jullie niet bij de herder? Waarom lopen jullie zomaar los?’
‘Meh’, is het antwoord.
‘Ja, ja, dat zal wel, maar wat betekent dat?’
‘Meh,’ zegt het bruine schaap.
Jozef verstaat geen schapentaal. Hij denkt even na.
‘Komen jullie maar met mij mee, wij hebben een stalletje, daar is het lekker warm. Er is een kindje, een os en een ezel. Jullie drie kunnen er vast nog wel bij. Kom maar, kom kom.’ Hij klakt met zijn tong: ‘Klak klak klak’.
De schaapjes begrijpen het, want zo doet de herder ook altijd. ‘Klak klak klak’.
Ze lopen een stukje, over een heuvel en langs een boom.
Ineens huppelen de drie schaapjes ver weg van Jozef. Zo hard ze kunnen met hun dikke wollen jasje.
Jozef roept nog bezorgd: ’Voorzichtig, jongens’, maar ze luisteren niet.
Weg zijn ze.
Jozef loopt alleen verder. Hij gaat terug naar de stal. Zonder schaapjes. Jammer.
Maar dan? Jozef gelooft het bijna niet. Wat ziet hij daar? Hij wrijft zijn ogen eens goed uit.
Het is een drukte van belang daar bij het kribbetje. De drie schaapjes staan vlak bij het kindje en hun staartjes kwispelen. En…. de herder is er ook.
Herder Jan, zo heet hij, had overal gezocht naar zijn verloren schaapjes.
‘Ze zijn vast in die stal, de deugnieten, lekker warm’, dacht hij toen hij daar een lampje zag branden.
In deze stal vond hij ze, gelukkig maar.

Oma Willie voor Hannah, Feline en Reinemans.
16 december 2011

This entry was posted in Kleinkinderen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.