‘Diesekind’

Anderhalf jaar. Achttien maanden, wat is het helemaal. De petite Feline, de kleine hummel uit Amsterdam. Mijn diesekind.
Ze heeft een blonde krullenkop, maar niet van dat zoetige. Haar haartjes kronkelen in haar nekje dat het een lieve lust is, maar haar pony piekt uitdagend voor haar ogen. Haar koppetje is immer fier rechtop.
Haar lichtblauwe ogen zijn alert, van een jaloersmakende oplettendheid. Niets ontgaat haar. Een likje boter op de ontbijtkoek, de pepermolen boven de asperges, de lik crème op oma’s rimpels, het pakken van de huissleutels, het openen van de kast-met-lekkers, het ruisen onder de kookpannen, de pliep van de Mac, de toonbank van de slager, het spel van haar oudere zus.
Bij elke situatie spektakelt ze mee. Vooral meedoen, nadoen en lijken op, is haar parool. Haar woordenschat is nog beperkt, wel omgekeerd evenredig met haar beslistheid.
‘Dies dies,’ onder het uitspreken van deze volzin priemt haar vingertje tegelijkertijd naar haar doel. Boter, pepermolen, crème; hummel rust niet voordat zij het onder hand bereik heeft en overtuigend mee aan de slag gaat. Boter en crème worden gesmeerd waar het hoort en peper dwarrelt op haar bordje. Ze sluipkruipt op volle snelheid op een knie, de andere volgt gestrekt vanzelf, wanneer grote zus of nog grotere lieden wat van plan zijn. Zoals het gerinkel van de sleutels voor haar betekent ‘naar buiten’ en de pliep staat voor Sesamstraat.
‘Dies, diesesies’, soms snappen omstanders haar niet. Onverstoorbaar herhaalt ze haar boodschap. Het helpt dan om in de richting te kijken van haar uitgestoken handje.
‘O, je bedoelt een pakje drinken?’ Ze heeft postgevat voor de keukenkast en weet wat erachter schuilt. Pakjes met sap en een rietje. Volleerd stroopt ze het rietje eraf, trekt met haar paar melktandjes het cellofaan los (van wie heeft ze dat afgekeken?), plant het heel secuur in het bedoelde gaatje en drinkt wat. Triomfantelijk kijkt ze rond en duwt dan haar schat richting popje. Kruip, sluip, een knietje, twee armen, een elleboog, pijlsnel gaat het. Het pakje krijgt duwtje na duwtje en zo bereiken ze samen het doel, de dorstige pop. Dan gaat hummel zitten en heeft ze eigenlijk vier handen nodig. Twee om haar ‘kind’ vast te houden en twee om het sapje te voeren.
Heel even lijkt haar missie te mislukken, maar ik weet ook wel beter. Ze is niet van gisteren en haar brein werkt uitstekend. Ze manouveert het pakje tussen haar voeten, krult zich wat op, neemt pop in de armen laat haar drinken.
‘Dies’.
‘Ja meiske, het is een natte boel geworden, wil je me dat vertellen?’ Naast haar is een plasje, haar vrolijke truitje is nat en op het parket is een kleine overstroming. Ik geef haar een toetendoekje, want genoeg in voorraad als bijna fulltime oma. De poppenmoeder veegt en poetst alsof zij dagelijks niets anders aanschouwt. Ineens is ze klaar. Ze vergeet popje en pakje en klautert tegen me op.
‘Dies’. Ze wijst niet, haar duim is al in haar mondje. Ze legt haar koppetje op mijn schouder en mompelt nogmaals: ‘Dies’.
Ik kijk rond, want dies kan overal zijn. Ik besluit even door de keuken te lopen met op mijn arm het diesekindje. Dan plots: ‘DIES, DIES’, haar stemverheffing geeft de richting aan.
We vinden haar knuffellaken, ze kroelt zich nog dichter tegen me aan en eenmaal in haar bedje besef ik, hoeveel ik om haar geef.

This entry was posted in Kleinkinderen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.