Duurzame oma

Op een maandagochtend kuier ik naar de glasbak en kiep de groene, bruine en witte flessen in de holletjes van de glascontainer. Het zijn restanten van een heel gezellig weekend met vrienden, maar vooral met onszelf. Met elk ploepje verscherft een herinnering. Het kleine flesje van de biologische koffiemelk was van het ontbijt op bed. Het geeft een ingetogen gekniepser daar onder in de container. Dan sneuvelen de lege wijnflessen in volle glorie. Die van de champagne, ja heus, exploderen waardig met kristallen geluidjes.
Ik ben overigens niet alleen. Hannah, mijn drie jarige logeetje, vergezelt mij en ik leer haar dat oude, lege flessen weer nieuwe kunnen worden.
‘Waarom oud wordt nieuw?’
‘Omdat jij en je zusje dan later nog in bomen kunnen klimmen.’
Ik verzin ik er maar wat op los. Drie jaren, drie turven hoog, het milieu mag haar nog niet wakker houden. Ze vraagt door, vragen hoort bij haar habitus.
‘Waarom ga ik in bomen klimmen?’
‘Dan kun je heel hoog naar de vogeltjes kijken.’
‘O.’
‘Kun je dan de maan roepen?’
‘Misschien.’
‘O.’
Dan, even onverwacht als diepgedacht:
‘Waarom heeft Roodkapje eigenlijk geen opa?’
Haar vraag brengt me in gedachten bij Tjitske Jansen, schrijfster van mooie zinnen en bedenkster van het opvanghuis voor zielige sprookjesfiguren. In dat huis mogen de grote boze wolf en de stiefmoeder wonen, de keizer in zijn blootje en de fee van het spinnenwiel. Het zou zomaar kunnen dat de wolf ooit op school gepest is, de stiefmoeder geslagen door haar man, de keizer een moeder had die gruwelijk precies was en de fee als een ongewenst kind door het leven is gegaan. Blijf daar maar eens vrolijk onder, tussen al die dartele dwergen, prachtige prinsen en goedgevormde prinsesjes. Misschien heeft de opa van Roodkapje zich daar ook een plaatsje veroverd.
Zo mijmer ik nog wat verder en voel aan het warme kinderknuistje in mijn hand dat er weer wat komt. Dit keer geen vraag maar een oplossing:
‘Ik denk dat het geld van Roodkapje op was. Toch, oma?’
‘Zijn opa’s duur denk je?’
“Maar ik heb centjes in mijn jaszak.’
‘Weet je dan waar de opa-winkel is?’
‘In het bos, natuurlijk.’
‘Zullen we daarheen?’
Dat wordt ineens te echt, de wolf speelt mee.
‘Nee, want daar is een wolf, enne, Roodkapje mag mijn opa wel even lenen.’
Oeps.
‘En ik dan?’
Goedmoedig: ‘Ja, maar het duurt niet zo lang, hoor.’
Ik leg haar toch even uit wat eenzaam is, ze luistert en denkt. Al die nieuwe woorden van het laatste halfuur zoeken een plekje onder haar kostelijke krullen. Wij zijn bijna bij ons doel van de wandeling, de speeltuin. Eenmaal hoog op de schommel roept ze me toe:
‘Oma, dan ben jij duurzaam!’
Ongetwijfeld, in allerlei opzichten.

This entry was posted in Kleinkinderen, Taal. Bookmark the permalink.

Comments are closed.