Het meisje en het muisje, een verhaaltje voor Micki

De zon gaat al bijna slapen. De vogels zingen nog even een klein liedje. Straks gaan zij ook hun nest opzoeken. De wind blaast niet zo hard meer tegen de blaadjes van de bomen. Ook de wind is moe. De wind gaat rusten op zachte kussentjes van de wolken.

In de achtertuin van het Gouda Huis speelt een poesje. Het poesje is nog niet zo oud. Vier maanden en drie dagen. Het is een zwart poesje met een spierwit neusje en vier witte voetjes. Kato, zo heet hij. Kato houdt niet van slapen of rustig aan doen. Kato springt door het huis, vliegt door de tuin. Kato klimt in de druif of hangt in de gordijnen. Kato zoeft over de bank of rent de trap op. Heel soms is het kleine poesje moe. Dan gaat hij bij zijn moeder liggen om lekkere melk bij haar te drinken. Gijsje, de poezenmama, kijkt dan trots naar haar kind. Ze gromt vriendelijk en knort zacht.
“Grrr, grr, miauw, drink maar lekker klein poesje-van-me”.

In het huis speelt ook een meisje met zwarte krulletjes en blauwe ogen. Zij heeft een jurkje aan met een wijde rok. Het is vandaag namelijk “jurkjesdag”. Morgen draagt zij weer een broek. Zij heeft mooie laarzen aan met veters en lila sokken. Het meisje heeft een mooie naam. Ze heet Micki.
“Micki, het wordt al een beetje donker. Wil jij de mamapoes en haar poezenkind uit de tuin roepen?” vraagt oma.
Micki huppelt naar buiten en roep heel hard, zo hard zij kan:
“KATO! GIJS! Binnenkomen!”
Gijs snuffelt nog wat tussen de bloemen en wandelt naar de keuken. Kato luistert niet. Kato blijft spelen in de tuin.
“Kato! Komen!”
Nee hoor, Kato heeft het druk. Soms vangt Kato een vliegje. Vandaag niet. Soms speelt Kato met een pissebed, vandaag niet.
Kato heeft vandaag veel mooier speelgoed gevonden: een echte muis.
Een muisje met roze oortjes, een muisje met een lange staart. Kleine kraaloogjes en een zacht grijs velletje.
“Piep, pieperdepiep”, fluistert het grijze muisje. Maar Kato weet van geen ophouden. Kato vindt een muis zo leuk. Hij laat het muisje rollen, steekt zijn voorpootje uit, geeft de muis een duwtje.
“Piep, pieperdepier, piep”.
Dan neemt Micki een besluit. Zij pakt Kato beet, en zet hem achter in de tuin onder een boom. Snel loopt zij op haar laarzen naar de muis en tilt hem op. Het kleine ronde grijze muisje ligt in haar handje.
“Oma, oma, ik heb een muisje. Kato wou met hem spelen, maar dat vond ie niet leuk.”
Het muisje kijkt een beetje bang, maar het meisje aait over zijn ruggetje. Gelukkig heeft oma een bakje waarin het muisje mag rusten. Micki plukt wat blaadjes van een boom en vindt in de keuken wat restjes van een appeltaart. Nog een paar stukjes kaas erbij, dan zetten Micki en oma de muis in zijn nieuwe veilige huis op de regenton.
“ Daar kunnen de poezen niet bij, hè oma?”
“Nee hoor, vrouwtje”, stelt oma gerust.

‘s Avonds laat, als opa de deuren gaat sluiten, kijkt hij nog even op de regenton in het zwarte bakje.
En wat denk je? Muisje is weg, de kaas is op! Even laten ziet opa muisje vrolijk trippelen over de takken van de frambozenstruik.
En Micki? Zij droomt van een heel klein, lief grijs muisje. Een muisje dat zachtjes in haar oor piept: “Ik vind jou het liefste meisje van de hele muizenwereld!”

Oma Willie
3 september 2008

This entry was posted in Kleinkinderen, Verhalen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.