Advent

Met regenlaarzen en gehuld in mijn waterdichte jack ga ik het toch even proberen. Naar buiten, voor de broodnodige frisse neus. Het loopt tegen vieren, de dag is niet licht geworden. De wind raast en de regen klotst tegen de ruiten. De lange dag al. Uren achtereen heb ik het naar mijn zin tussen de vier muren. Dan vinden mijn handen wat te knutselen, mijn hoofd vindt wat te denken, mijn ogen wat te lezen en mijn vingers wat te schrijven.
En er valt genoeg te doen, de adventskrans mag aan het daarvoor bestemde haakje voor het raam. Een haakje dat slechts vier weken per jaar dienst doet, maar in mijn canon dingt dit haakje naar een vooraanstaande plaats. Zeker en vast. De krans hangt en hoe. Met mooie witte linten en kaarsen, hoop in donkere dagen!
Ook een lang gekoesterde wens gaat dit jaar in vervulling. Een wens van vilt, veel wit vilt. Van wortelneuzen en zwarte steenkoologen. Van een muts en een sjaal. Vierentwintig vilten Schneemanner bevolken de vensterbank, een waar leger. Elke man herbergt een bonbon, de laatste neemt het Kerstkind mee. Maar voordat dit witte leger in “de Gouda”*) kon aantreden waren er uren achter de naaimachien. Over plakkerige vingers en zoekgeraakte kleine zwarte oogjes maar niet gesproken. Nu staan ze fier, zij lijken een buffer te vormen tegen de druil van buiten. In mijn fantasie gaan zij in de nacht op stap, marcheren door de Goudse straten om her en der te doen wat sneeuwmannen behoren te doen: de betrekkelijkheid van het bestaan te onderstrepen. Wat in hun geval altijd uitmondt in een plasje smeltwater. Niet meer en niet minder. Maar mijn Schneemanner komen voor het ochtengloren terug en staan dan weer keurig op tijd, in gelid, voor mijn raam. Soms hangt er een mutsje scheef of is er een wortelneus zoekgeraakt…
Kortom, wanneer de krans hangt en ook de laatste man kant en klaar in de vensterbank prijkt, waag ik het er op. Gewapend met snoeischaar begeef ik me fietsend op weg, richting Reeuwijk. Mijn doel is -hier en daar- wat kerstgroen in het wild knippen. Maar het water is wild, de storm is wild. Het riet is wild en de wind is wild. Met moeite houd ik me staande, ik ben de enige fietser op deze late zondagmiddag en besluit dat deze missie gaat mislukken. Zonder wildgroen fiets ik langs de verlichte huizen en zie een fiks aantal Sinterklazen en Pieten hun beroep uitoefenen. Het weekend voor vijf december. Wie niet?
Wij niet.
Met licht weemoed veeg ik, thuisgekomen, mijn laarzen en droog ik mijn jassen. Het huis is zo stil. Mijn Schneemanner mogen dan wel een lachende mond gekregen hebben, zij zwijgen in alle talen. Poezebeest Gijs miauwt maar gaat geen conversatie aan. Manlief is op zakenreis en Sinterklaas heeft zijn taak hier vorige week al naar behoren vervuld. Dat kwam voor de Sint (en voor ons allemaal) beter uit. Oud en toch nog zo flexibel.
Twee december 2007. Geen Sint en geen man. Geen schoentje meer en geen wortel. Geen heerlijk avondje meer en geen banket.
Gelukkig is er nog de ‘adventus’, vrij vertaald: alles komt goed!

Willie
2 december 2007

*) “De Gouda” is het woordgebruik van Micki voor ons huis.

This entry was posted in Geen categorie. Bookmark the permalink.

Comments are closed.