Ik zie het ochtend worden in Amsterdam!

De maan heeft vannacht besloten zich achter de wolken te verschuilen. De wind wakkert herftstig aan, over sterren valt al helemaal niet te spreken. Het is donker, aardedonker zoals dat heet. Het is ook vroeg: om half zeven fiets ik door de lege winkelstraten van Gouda. Hier en daar brandt achter een december-etalage een spaarzaam lampje. In dit ochtendduister staan de Sinten en Pieten er wat zielig bij. De glitter en de glans zijn nog aan het ontwaken. Ik eigenlijk ook nog. Desalniettemin ga ik op stap, en wel voor de eerste maal echt oppassen bij mijn kleine Hannah. Papa werkt bij de Bank, mama bij het Rijk. Samen gaan zij de centen verdienen. Zo gaat dat.
De zitplaatsen in mijn vroege trein deel ik met veel bonkige mannen. Zij zijn gehuld in grote oranje jacks met reflecterende strepen. Zij zwijgen. Zij slapen. Een enkeling draait alvast een sjekkie. Nog voor het ochtenlicht zich aandient is zullen zij glascontainers legen, hijskranen bemannen of bezems ter hand nemen. Mannen van het eerste uur!
Ook vrouwen reizen vroeg. Niet in haute-couture, niet gekleed in een subtiele afstemming van kleur en vorm. Hun laarzen zijn mega, hun jassen -geen mantels- zijn, min of meer een goedkope afspiegeling van de laatste mode. De zomen rafelen, de knopen ruiken naar plastic. En ze zijn te groot, die knopen. Ik schat in dat deze meiden en vrouwen, allochtoon en autochtoon, hun brood verdienen in de schoonmaak of in de catering. In tegenstelling tot hun mannelijke reisgenoten zijn zij klaarwakker en nemen alvast de komende dag door. Of de afgelopen nacht. Ik huiver van hun verhalen.
In dit compartiment van de NS dus de bonkige mannen en de, letterlijk en figuurlijk, gespierde vrouwen. En een oma. Tja. Dat ik vandaag de hoofdrol heb bij Hannah zou ik wel over alle Amsterdamse daken willen schreeuwen en aan iedereen willen vertellen. Maar deze mannen en de vrouwen gaan ieder hun weegs. Hebben, zoals het zich laat aanzien, geen boodschap aan mijn mijn doel. Logisch.
Het baby-meiske ligt warm in haar wiegje wanneer ik de taak overneem. Ik maak een espresso en installeer me op de bank. Het is stil, zo stil als alleen de ochtend kan zijn wanneer de dag op het punt staat aan te breken. Het is niet meer donker, maar ook nog niet licht. Driehoog heb ik uitzicht over het ontwaken van Amsterdam. De zon probeert, het ochtendgloren weet nog even van geen wijken, de vogels slaan hun nachtstramme vleugels voorzichtig uit. Hannah slaaapt. Ik ruik haar babygeurtje door het hele huis. Straks gaat ze huilen en mag zij drinken.
Vele uren later wandelen wij saam in het Vondelpark. Mensen fietsen gehaast voorbij, joggers willen hun kilo’s kwijt, zwervers leven hun leven, toeristen zoeken Vondel. Ik zoek niets, ik heb geen haast, ik wil geen kilo’s kwijt, ik hoef geen eigen leven: ik heb vandaag Hannah. Zo zoet, zo zacht, zo baby.
Een bonkige man in een oranje jack leegt een pullenbak. Even kijken we elkaar aan, er lijkt een knipoog, dan gaan we elk weer onze weg. Maar het moment blijft. De herkenning en de wederzijdse waardering. De zon breekt door de wolken en speelt met de laatste kleuren aan de Vondelparksebomen.
Ik vertel Hannah over de bomen en hun blaadjes. Van de herfst en dat er altijd weer lente komt.
Zij luistert. Zo zoet, zo zacht, zo Hannah.

Willie, 27 november 2007

This entry was posted in Kleinkinderen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.