Dag 7 in “sociale-onthouding”

Vandaag, dag 7. Familie-dag.

Vroeg uit de veren,  ik mocht namelijk “veilig” naar de grootgrutter. Kleine tas mee, het ging slechts om één knoflook en een stuk gember. O ja, ook een zak aardappels. Dat was het. Een zeker geen Unox Smac. Getver.
In onze kleine AH op de markt was er vanmorgen geen doorkomen aan. Een zwerm van lichtblauwe jasjes met donkerblauwe randverschijnselen was massaal geland tussen de schappen en de dozen. Zij hadden het druk.

Zigzaggend trok ik door de paden, ondertussen hield ik veilig afstand. Moesten wij van onze MP de vakkenvullers niet de ruimte geven?
Het lukte, al leek het wel apenkooien van de gymles vroeger.

Overigens nauwelijks clientèle op dit matineuze uur, houd het bij een anderhalve man en een(hoestende) paardenkop. Dat dan weer wel.

Achter glas een kassa-dame. Ik heb mijn pin in de aanslag, het briefje van vijftig in mijn portemonnee wacht op betere tijden.
‘Ik vind het wel een mooi plan van jullie, om ons deze mogelijkheid te geven. Een uur eerder open.’
‘Mevrouw, we zijn elke zaterdag om zeven uur open.’
Au.
‘En verder loopt de discussie nog, want niet iedereen heeft op tijd de steunkousen aan.’
‘Maar op zondag moet het voor alle steun- en zeurkousen toch lukken, dan openen jullie pas om twaalf uur?’
‘Mevrouw, wat een goed plan. Maken we voortaan van elke dag een zondag. Komen wij ook aan onze rust toe. Dat is dan € 5,47. Alvast een prettig weekend.’

Nogmaals: Vroeg uit de veren, want Familie-dag stond op de zevende dag van mijn Corona-kalender. Dat AH voor hanengekraai open was, beschouwde ik als een teken uit de hemel.
Het weer zou mee zitten, lekker fris windje en de zon hoog ter kimme: óp naar mijn Kwakelse familie. Een groot uur heen op de fiets, langs wilgen en weilanden, een ruimer groot uur terug, dan namelijk tegenwind.

Ik wilde naar mijn geboortegrond. Naar mijn broers en hun dames, naar mijn fragiele oudste schoonzus.
Ik wilde om de geur van kassen, van geharkt grind en van filterkoffie. De geur van wrijfwas en van bruine bonen. Van kippen en hooi. Van soda en fresia’s.
Mijn neusgaten hunkerden naar vertrouwdheid en naar “alles komt goed, hoor kind.”
Ik wilde een paar succulenten kopen bij mijn neef en een zakje kievietsbonen scoren bij mijn broer. Misschien ook nog een vergeten rode biet.
Ik wilde een papieren hart op het raam plakken bij die stoere echtgenote van mijn overleden broer én haar kinderen hetzelfde hart onder de riem steken.

Ineens bedacht ik, dat deze Familie-dag gewoon niet kan. Hoe moet ik mijn familie ontmoeten met die “anderhalvemeterregel’?
Wij hebben elkaar nooit op de lip gezeten, wij zijn er voor elkaar als het nodig is.

Maar warmte staat én stond hoog in ons vaandel. Een knuffel hier, een klopje daar. Nabijheid. Daar zijn we mee grootgebracht.

Jammer. Thuisgebleven en geschreven.

“Alles komt goed, hoor kind.”

Morgen, dag 8. Centimeters.

Willie, 21 maart

This entry was posted in Corona, Perspectief. Bookmark the permalink.

Comments are closed.