Kromme tenen

Het gaat een boekje worden: alle blogs voor óf over mijn kleinkinderen. Het eerste verhaal, twaalf jaar geleden geschreven, herlees ik. Ik verander zinnen, streep hyperbolen weg, zoek andere woorden. Na het dertigste blog krommen mijn tenen.

Of mag ik ‘met kromme tenen’ niet meer schrijven, want een veel gebruikt metafoor? Of toch wel, omdat de lezer begrijpt wat ik bedoel. Dan heet het cliché, dat mag dan weer wel.
Loodgrijs? Gemene stiefmoeder? Zoete banaan? Donkere nacht? Dubbele informatie, teveel van het goede.
O jee, dat woordje: ‘wel’. Verbannen! Net als: ook, maar, en, iets, ongeveer, ‘een stuk of’. Niet Doen! Wees Duidelijk! Overigens is een uitroepenteken altijd verkeerd, de kracht moet in de woorden zitten, niet in de leestekens.
Dan, nooit het plot prijs geven, slechts een situatie beschrijven. Het liefst met alle zintuigen: hoe voelt heimwee, hoe ziet het eruit, hoe ruikt heimwee, wat is de smaak en heeft het ook een klank? Kom er maar eens om. Ik lees en leer dat ik ALLE bijvoeglijke duidingen moet verbannen: ‘Hij loopt langzaam’ moet zijn ‘hij slenterde’.
Mag ik dan helemaal niets meer? Nee. Ook ‘worden en zullen’ gaan naar de slachtbank (goedgekeurd?).
De moed zakt me, naast die kromme tenen, in mijn schoenen. Gelukkig lees ik dat ook bekende schrijvers (of moet ik nu duidelijker zijn?) hun eerste werken flink herschreven hebben, Jan Wolkers en W.F. Hermans waren ook niet de minsten.(is dit nu een ‘litotes’?)
Het is me wat, een nieuwe schrijfcursus.

Bang, dat ik door de bomen het bos niet meer kan vinden (toegestaan?), leg ik alle opdrachten en studieboeken opzij en verheug me op een logeerpartij. De oudste logée, zeven jaar, heeft een iPhone, de afgedankte van haar papa, ze kan er nú al meer mee dan ik ooit nog zal leren. Ze navigeert met gemak naar de Goudse bioscoop, om daarna spellend het programma voor te lezen.
‘Oma, er is straks een film over My Little Pony. Gaan we daar naar toe?’
Ik kijk afwachtend naar broertje van zes, maar die heeft ze omgepraat. Zusje van drie krijgt gewoon het speentje mee.
‘Gaan we daarna een ‘hetchsjemol-kollektsjebol’ kopen?’
‘Nee zeggen’ is niet mijn sterkste kant.

Eind goed, goed al goed. Net als in die film van My Little Pony, die ondanks haar angstaanjagende, stekende, schreeuwende en grijnzende vijanden, overwint.
Eenmaal thuis, we verjagen de invallende schemer met kaarsjes, maken wij van dozen, plaksel en verknipte schuursponsen een pretpark voor drie, uit eieren gekropen, ‘hetchsjemols’.
Morgen vertrekken zij, mijn kleine hartendieven. Dan schrijf ik een verhaaltje over hen. Zij zijn het alle drie waard.
Daarna herlees ik weer een aantal oude schrijfsels en denk na over elk woord.
Zij zijn het állemaal waard.

This entry was posted in Kleinkinderen, Perspectief. Bookmark the permalink.

Comments are closed.