Maandag-Amberdag

Amber, weet jij dat je de leukste thuis bent? Dat wist oma al, maar gelukkig heeft een Brits onderzoeksbureau het bevestigd: ‘Jongste kinderen zijn het grappigst en relaxed in de omgang.’ Zo, daar kun je het wel mee doen, toch?
Of het klopt? Op maandag in elk geval wel. Ik heb al heel wat uurtjes gesleten, samen met jou, op Maandag-Amberdag.
Je grote zussen en broer zijn naar school, wij hebben het rijk alleen. Vooral jíj hebt het rijk alleen, op deze dag hoef je niets met iemand te delen, je kunt je eigen gangetje bepalen en in alle rust spelen. Overigens blijf je wel in de buurt van oma, met je poppenwagen hobbel je achter mij aan. Je vervoert vandaag een boekje van Kikker, stukjes van een houten taart en een nat vaatdoekje. Soms lees je zelf, soms trek je me mee naar de bank. We lezen. De bladzijde waarop Kikker huilt, is favoriet. ‘Hûh, hûh, een traan!’ Samen huilen we.
Dan gaat oma weer verder, er is een groot huis en jij bent niet zomaar de jongste, jij bent de jongste van vier. Dus sopt oma af en toe vier kinderstoelen of vouwt ze een berg was op. We maken stapels die kloppen: ‘Hánnah.’ ‘Fée.’ ‘Jeinemâ.’ ‘Am.’ Wat een pret als oma een fout maakt.
‘Amber, ga je mee naar boven? Gaan we ze opruimen in de kast.’
Je knikt en dartelt achter me aan. Je ogen glinsteren, want boven is Schaapje. En een grote boekenkast.
‘Amber waar ben je, kom je?’
Niet dat je al een spraakwaterval bent, maar je handelt. Wat er in je bolle koppetje zit voer je uit, vastberaden en onverveerd.
‘Amber?’
Dan zie ik de reden van je oponthoud, je hebt een pamper onder je arm gestopt.
‘Heeft Schaapje poep, denk je?’
Een knikje is genoeg. Vakkundig verschoon je Schaap en dan wil je je speen. Overdag?
‘Deugniet! Niets zeggen, papa en mama zien het niet. Eventjes dan.’
Om je speen niet kwijt te raken heb je een vernuftig systeem bedacht. Vast met touwtje aan een doek, en de doek weer vast met een lusje om je pols. Zo. Zekerheid voor alles.
‘Ama! Ama!’
‘Jaá?’
Op het bed van je broer heb je een stapel boeken verzameld, de Nijntjes.
‘Ha, moppie. Moet ik nog een keer voorlezen?’
Weer een knik, met je knuist wijs je gedecideerd op een plek waar je me wilt. Naast jou, op het bed.
‘Niet op mijn schoot?’
Heftig geschud, nee! Zo, ook een oma moet haar plaats weten. Naast elkaar gaan we met Nijntje naar de dierentuin en met Eegje Egel naar de stad.
Tegen twaalf uur eten we een broodje in de tuin. De zon is warm, snel maak je me duidelijk dat je met water wilt spelen. Ik vul een kan, waar onderaan een kraantje zit, en geef je een bekertje.
Een uur later hebben alle plantjes water, is een pop gewassen en val je om van de slaap.
Op een kleedje, onder de boom, dek ik je toe.
Mijn Maandag-Amberdag kan niet meer stuk.

Oma Willie, 9 juni 2016

This entry was posted in Kleinkinderen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.