Logeren

De jongste kleinzoon gaat mee, met de trein. Hij komt een nachtje logeren. Voor de eerste keer, helemaal alleen, zonder zijn papa en mama.
Hij is amper anderhalf, kent ons huis nauwelijks. Maanden geleden was ie nog te jong om alles in zijn hersentjes op te slaan. Dacht ik.
In de trein mag de knuffel, Boer Boris, op het klaptafeltje. Ook een geitje komt uit de tas. Boris en geitje worden verzet, neergelegd, ‘toegesproken’, verstopt onder oma’s sjaal en weer tevoorschijn getoverd. Twee uur lang in de herhaling. Medereizigers, alleen opa’s en oma’s op dit tijdstip, kijken jaloers naar zo’n lief jongetje. Ze slaken en zucht en opperen dat ‘hun kleinkinderen zo anders zijn’. ‘Het zijn gewoon kleinhinderen’ roept een opa gevat. Bijval alom. Ik hou wijselijk mijn mond en ben nog trotser. Bij Amersfoort valt de kleine regisseur in slaap.
Pas thuis til ik hem uit zijn wagen, lopen we samen de keuken door en ik ga op de voorzichtige toer.
‘Kijk eens, Henning, hier is het kleed met het ABC, met de puh van paard.’
‘Zie je de molen door het raam?’
‘Daar is poes Kato, miauw.’
‘Hé, bij opa en oma is ook een keukentje, net als bij papa en mama.’
‘Er is ook een bal.’
Gerustellend wil ik verder met mijn kennismakingsronde, maar hij weet genoeg. Hij draait met zijn schouders, laat zijn kontje zakken, stapt wat rond en haalt het keukentje uit de speelkast. Met twee kommetjes en een houten ei. Er wordt gekookt, om de beurt krijgen opa en ik het eitje toebebeeld. Spelen is zijn vak, hij is er een kei in.
Na de kooksessie komt een bal tevoorschijn. Voetballend legt hij een circuitje langs onze tafel af, meters genoeg om een grote gijns op zijn blonde koppie tevoorschijn te toveren.
‘Henning, ga je mee naar boven, naar het hobbelpaard?’ Ik ben verbijsterd. Hij laat de bal voor wat het is en loopt naar de deur, waarachter onze trap naar de woonkamer leidt. Hoezo: was nog te jong op alles in zijn hersentjes op te slaan?
Op het rode paardje galoppeert hij, terwijl de oma af en toe in haar dunne velletje knijpt om er zeker van te zijn dat het allemaal echt is.
Daarna mag mijn logé in de vensterbank, om de wieken van onze buurtmolen te zien draaien. Nee, hij kan het nog niet navertellen: ‘Bij opa en oma in de stad kun je vanuit het kamerraam een molen, op nauwelijks honderd meter afstand, zien.’ Wel is de herinnering gelegd. Nu is ie vooral onder de indruk. Volgend jaar gaan we daar meel kopen en naar de stelling klimmen om over Gouda uit te kijken.
Ik vertel nog even niet over gevluchten, onderkruiers, bovenafelementen, stormbrekers, voorkeuvelens, teerlingen of waar je een Groningse stelling aan kunt herkennen. Over bilhamers, smeerklossen, kluften, zegen, zwichten, listen en optempelen maar te zwijgen. Voorlopig is, zoals gezegd, spelen zijn professie, daarnaast nemen zijn helblauwe ogen al genoeg op.
Als opa hem ‘s avonds welterusten zegt en mij terloops meldt dat er heel wat in dat peuterhoofd te verwerken is, gaat er een kleine knuist richting zilveren haartjes.
‘Ja, dat is je hoofdje, dat gaan we nu te rusten leggen.’
Genoeg gezien, gedaan, geleerd, gespeeld. Slaap lekker, kleine Boer Boris.
En dat doet hij, in een onbekend bedje, maar met de geur van vertrouwen.

Oma Willie, 3 mei 2015

This entry was posted in Kleinkinderen. Bookmark the permalink.

One Response to Logeren

  1. Jos says:

    Lieve Willie,
    Lief die kleine man om je heen.
    Mooi in woorden vastgelegd.
    Jos