Mijmeringen

Ik fiets door de polder.
Het slootwater is koud.
Eenden waggelen over een vliesje ijs.
Een zwaan heeft een wak.
Een reiger weet het ook niet.

Het is een heldere zondagochtend.
Niets is in bloei, het zicht is weids.
Kort gras.
Wilgen treuren zonder blad.
Berken en beuken slapen nog.
Moestuinen zijn omgespit.
Bonkige klei wacht op pootgoed.
Snoeihout gebonden op bossen.
Lange rijen knotwilgen zijn geknot.
Oude kastanjes rusten.

Niets staat de frêle februarizon in de weg.
Het licht is doorschijnend grijs.

Ik fiets verder door de polder.
Links en rechts, gelijk met de bochten van Aar en Amstel
duiken kerktorens op.
Langeraar, Aarlanderveen, Nieuwveen, Noorden, Nieuwkoop, Zevenhoven.
Hun namen ben ik kwijt.
Hadrianus? Martinus? Petrus en Paulus?
Heel ver weg de watertoren van Aalsmeer.
Het kleine koperen dak, verweerd, glinstert groen.
De straffe wind pakt mijn tijd.
Mijmertijd.

Ik fiets langs daggelderswoningen, klein en dapper.
Afgewisseld door pronte boerderijen met geharkt grind.
Arm en rijk langs één sloot.
Rijk of arm, arm of rijk, tijden keren.

Hier is een hooiberg verzakt, een stal ingestort, zijn de fruitbomen verweesd.
Her en der een oude auto.

Daar is aanbouw, opbouw en achterbouw. Jonge zonen maken een paleisje van een klein oud tuindershuis.
Het smeedijzeren hek strak in de verf, gras gemillimeteerd, sloot geschoond en een voliére voor de fun.

Het ruikt. Het gras. De Amstel. Kuilgras. De ochtend.
Dan ineens is het er. Onaangekondigd. De reuk van een sigaar.
Fietst daar mijn papa, mijn pa? Zijn zondagse rondje, langs sluisje en Amstel?
Ik weet wel beter, maar toch.

In de middag keer ik huiswaarts. Opnieuw langs water, plat gras en wilgen.
De avondzon werpt een rood licht over het land van mijn vaderen.

Willie, 08-02-2015

This entry was posted in Familie. Bookmark the permalink.

Comments are closed.