Perfecterder

Met gespitste oren luister ik naar taal op straat of in de trein. In een lokaal, in een winkel, of op de tv. Het is mijn hobby. Ik amuseer me, wanneer de Minister-president zich verspreekt. Ach, hij is ook maar een mens. Zo krijgt zijn H.J. Schoo-lezing nog wat franje. De krent in zijn matte pap, zeg maar. Wat kan die man praten. Spreken is teveel gezegd. Spreken suggereert een visie. Nou, die was een beetje zoek. Rutte is een sprekerd, zou Wim Kan fijntjes beweren.
Volgende keer wil ik graag de speech voor Rutte schrijven. Ik neem een snufje ‘Spinoza’ en een korreltje ‘koning van Bhutan’. Dat wordt een visionair geschrift. Spinoza bedacht dat vrijheid mensen gelukkig maakt. Die mooie koning leert alle inwoners in zijn wonderschone land fietsen. Ik ga natuurlijk alleen over de positieve kant van de zaak. Hoe ik op die twee gasten kom? Zomaar? Omdat ik zomaar een beetje filosofisch achter mijn Mac zit te foefelen, met het zicht op de herfstige druif die aan het verkleuren is? Wis en waarachtig niet, het komt omdat het cursusjaar weer begonnen is en mijn cursisten verwachten dat ik iets zinnigs onder de pet heb.
Zij zijn van verschillend pluimage, mijn studenten. Aan de ene groep, autochtone dames en heren van zekere leeftijd, slijt ik de ideeën van bovengenoemde koning en Spinoza.
In een andere groep, allochtone dames, stappen we voorzichtig in onze wonderbaarlijke taal. Deze deelnemers kunnen zich redden in het leven van alledag, maar weten dat er zoveel hiaten zijn. Zij willen dat veranderen.
Ze spreken over een vieze peuk. Klinkt grappig misschien. Is niet zo bedoeld.
Een kind heet kinderbijslag: ‘Kom kinderbijslag, nu tandjes poetsen.’ Ho ho, geen koren op de molen van kamp Wilders. Nee, het is een taalfenomeen. Zoals onze kinderen dachten een olifant een sam was.
‘Willie, een man is een voordeur.’ Ehh, oeps? Mijn hersenen verzetten zich. Stop. Ik vraag om uitleg. Het is eenvoudig. In culturen waar fysieke kracht nog wint van mentale kracht houdt de heer des huizes het kwade buiten, sluit op tijd de voordeur. Mijn emancipatoire gedachtengoed begint te borrelen, maar ik hou me in. Verandering heeft tijd nodig.
Taal, het is me wat.
Drie vriendinnen in de trein kopen nakelakjes, een leraar is een fetkoel, de docent lag goed uit. De burgemeester uit Leeuwarden: ‘Het bidbook was overtuigend.’
Bidbook? Bidden? Boek? Kerkboek?
Ik had vroeger een bidboek, dat samen met mijn zondagse jurk en witte sokjes mee ging naar de kerk. Gewoon een boek met rijmpjes en versjes om God te behagen of om vergiffenis te vragen voor mijn kinderzonden. Een bidbook, zo googelde ik, is van een andere orde. Het is een book vol egotripperij. In mijn bidboekje was God altijd de beste, ik boog en knielde.
Ach, wie neemt er nog ‘poolshoogte’ of weet nog van ‘toentertijd’? Het zal niet lang meer duren of mijn kleinkinderen ‘posten’ niet meer maar ‘posten’ [p o. s t ə n].
Geeft niks. Taal leeft. Dat is mooi.
‘Het kan altijd perfecterder,’ beweerde broertje Koeman, als gast in College-Tour.

Willie, 8 september 2013

This entry was posted in Taal. Bookmark the permalink.

Comments are closed.