Vliegende violen

Mijn ouders geloofden hartstochtelijk, maar knielden niet op een bed violen. Zij waren er gewoon van overtuigd, dat de vriendelijke God alom tegenwoordig was. Zo was het goed. Zij baden wel hun gebed op gezette tijden, woonden ook des zondags trouw de heilige mis bij. Tegelijkertijd waren zij praktisch van aard, hetgeen betekende dat de leer van de kerk naar eigen goeddunken een pasje naar links of een pasje naar rechts kon maken.
Geen vlees op vrijdag, nuchter ter communie, vasten in de zo drukke maand in het voorjaar? ‘Dan komt de paus zelf hier maar spitten, zaaien en poten. Jongens, wie lust er nog een speklapje?’
Kortom, geloof als leidraad en niet als leiband.
Behalve met Pasen. Dan werd het gelovige leven onverwacht serieus. De Paasplicht riep. In de praktijk betekende het, dat er dag na dag voor Het Grote Feest gepoetst en geboend werd. Schoongemaakt in hoeken en gaten. Matrassen naar buiten, dekens te luchten, de kachel leeggehaald en in de Zebraline gezet. Nieuwe kleren gekocht, zodat alles en iedereen op zijn Paasbest te voorschijnkwam. Want het Hoogfeest Pasen werd gevierd. Voor mij was het een verhaal vol verbeelding: eerst dood, dan begraven, (wat heet, verstopt achter een steen) en dan hopla, weer levend. Ik snapte er niets van.
Ook de tuin moest er aan geloven. Grind geharkt, dode takjes verwijderd, wilgen geknot, steentjes gewit, fruitbomen gekortwiekt en in verse aarde violen gepoot. Vrolijke bloemen in alle kleuren van de regenboog. Mijn vader, voor het bed violen, een sigaartje in zijn mond, pootte plantje na plantje in mooie rijen. Ik voelde de lente en de spanning van de natuur.
Bijna zestig jaar later poot ik opnieuw violen. Voor ons huis, in ons tuintje aan de straat. Niemand jat ze, geen baldadige jeugd knijpt de bloemetjes eraf, geen dronken feestgangers hangen ze in de lantaarnpalen. Jaar in en uit: in de lente, vrolijkheid troef in geel, blauw, oranje, wit en een soort zalm.
Tot vandaag. Er werd aangebeld door een Pool, die klust in het huis naast het onze:
‘Miss, flowers vliegen.’
Met zijn hogedrukspuit bedoelde hij het goed. Hij wilde zo graag onze ramen en kozijnen schoon afleveren, nadat hij de hele dag met slijpstenen op de gevel in de weer was geweest. Rode neerslag alom. Ook op de violen. Maar die kunnen niet zo goed tegen 140 bar. Daar gaan ze van vliegen.
Vliegende violen, misschien is dat wel Pasen.
Zou zo maar kunnen.

This entry was posted in Familie, In en om de Keizerstraat. Bookmark the permalink.

Comments are closed.