De rij

De goedbedoelde waarschuwing: ‘Op tijd gaan, want heel vroeg staat er al een lange rij’, heb ik stevig in mijn oren geknoopt. Dus ik neem de trein van half zeven, ik reis samen met werkpakken en stevige stappers. Nog geen iPads en Pods op dit matineuze uur. Geen lichtbruine brogues of gedistingeerde mantelpakjes. Thermoskannen en literpakken melk ontwaar ik, ook flink belegde boterhammen. Op weg naar WERK.
Ik ben niet op weg naar werk, maar naar de rij, de beloofde lange rij. In mijn schoudertas bewaar ik twee paspoorten die een visum willen om een weekje naar China te gaan. De bezitters van deze paspoorten hebben het druk.
‘Of ik even naar de Chinese ambassade wilde?’
‘Ja hoor.’ Aldus geschiedde.
Even werd drie uur wachten voor de Chinese ambassade, buiten. Dat is de normale gang van zaken, ervaar ik. Geluk dat het niet regende, maar ongeluk dat ik niet goed voorbereid op stap was gegaan. Netjes gekleed, zelfs op high heels, bleek een te enthousiaste keuze. Ach ja, je weet maar nooit bij een ambassade in Den Haag. Het werd dus wiebelen op die hoge hakken. Het was koud.
Om half acht bereik ik de plaats waar het zou gaan gebeuren. Vrolijk omdat ik zo vroeg ben, wandel ik de laan van de ambassade in. Oeps. Er zijn reeds veertig lotgenoten voor mij. De meesten blijken ervaren visumvragers. Zij hebben stoeltjes mee, paraplu’s, koffie, chocolade, boek of krant.
Wiebel, wiebel.
Zo’n sliert mensen geeft ruim de tijd voor observaties. Er zit niets anders op. Want gevangen tussen vraag en toestemming, tussen tijd en plaats, tussen wachtenden van allerlei pluimage.
De handelsman doet met een stem als een klok zijn winstmarge eens even flink uit de doeken.
De toerist vraagt zich zenuwachtig af of nasi en bami, hetzelfde zal smaken zoals bij zijn Chinees op de hoek.
De student, die nonchalant zijn Chinese woordjes staat te oefenen.
De betweter behandelt, uitgebreid en zonder enige reserve, luidkeels de wereldpolitiek.
De kleine Chinese vrouw, haar zieke moeder wacht op haar.
De groep scholieren van rijke komaf, die voor hun eindexamen van paps en mams een reis naar China cadeau krijgen, maar zich ernstig zorgen maken hoe het moet met toiletpapier aldaar.
Wiebel wiebel, van mijn ene been op het andere. Ik luister en hoor en frons bij tijd en wijle mijn wenkbrauwen.
Iedereen wacht. Geduldig. Wat een staaltje van onvermogen en overmacht.
Tegen negenen beweegt het hek. De portier krijgt dankbare blikken. Tja.
Ik kijk achterom, iets wat ik niet vaak doe ik het leven. Maar vandaag wel en ik word er ook nog gelukkig van. De rij is aangezwollen tot meer dan tweehonderd. Kijk, dus ik ben voor niets met de vogels opgestaan.

Volgende week mag ik terugkomen om de bescheiden op te halen, met de gevraagde toestemming voor Beijing.
Natuurlijk neem ik nu echt de aller, aller vroegste trein. Dit keer ben ik op mijn wandelschoenen en gewapend met banaan en een sapje: niets aan het toeval overlatend.
In de lommerrijke laan van de ambassade is het weer koud, na een uur besluit ik even te ontdooien op de stoep aan de overzij. Daar is de ochtendzon. Twee dames zijn me voorgegaan. Het prille zonnetje verwarmt ons.
‘Zeker schorpioenen, hè?’ vraagt een in paars gehulde madam.
‘Eh, ja.’
We herkennen onze drang naar warmte en het ijs is gebroken. We delen zo het een en ander en schuifelen zoetjes aan naar de klok van negen.
Het ophalen van het visum blijkt een fluitje van een cent, ik sta opgelucht, blij dat mijn missie is volbracht, om half tien buiten de poorten.
Nu nog even een trammetje naar Den Haag Centraal, de trein naar Gouda, vast en zeker weer voor koffietijd thuis.
Had ik gedacht.
Het openbaarvervoer heeft, precies vandaag na de ochtendspits, het werk neergelegd. Tegen dit toeval kon ik me niet tegen wapenen. Te voet doorkruis ik daarom Den Haag van west naar oost, er zit niet anders op. Mijn wandelschoenen doen voor de tweede keer hun werk. Eerst als steun in de lange ochtendrij, nu al lopend langs lanen en grachten.
Zij beletten mij niet af en toe een huppel te maken, want de bomen zijn lentegroen, het prille zonlicht valt op het trottoir en meeuwen vliegen hun vlucht in de zachte lentebries.
De rij is vergeten, de koude is ribbedebie en ik ben gelukkig, met twee visa in mijn rugzakje.

Willie, 30 april 2011

This entry was posted in Kinderen, Reizen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.