Een traan

‘Dame, u heeft een traan.’ De besnorde, robuuste treinconducteur neemt me minutieus op. Hij haalt even flink adem. Dan herhaalt hij zijn boodschap: ‘Dame, u heeft een traan.’
Eigenlijk wil ik dat niet horen, ik zoek automatisch mijn ov, die ik -zoals altijd-, vind tussen de paperassen in mijn tas.
‘Alstublieft’, ik overhandig de diender van Tante Spoor mijn reisdocument. Strijk en zet, wanneer indrukwekkende NS-beambten de coupé binnen schuifelen met hun geavanceerde controleapparaten, voel ik een lichte onrust. Heb ik goed ingecheckt? Staat er voldoende krediet op mijn plastic? Lijk ik nog op die verschoten foto en zullen zij mijn geboortedatum geloven? Is de geldigheidsduur niet verstreken? Gelukkig krijg ik nog steeds met een vriendelijk knikje mijn eigendom terug. De laatste jaren zijn de controlerende mannen en vrouwen vast een paar dagen op de hei geweest. Klantvriendelijkheid is daar tijdens sessies met ingehuurde acteurs ingehamerd. Het werpt zijn vruchten af.
Goed, terug naar het alledaagse. Meestal zijn de NS’ers gekleed in te krappe en tevens in te korte pantalons of in te ruimvallende jasjes. Billen staan gespannen en boven de schoenen is een stukje niemandsland. Geen mooie zoom, mooie anklets ontbreken, sierlijke panty’s liggen thuis in de kast. Wat een gemiste kans.
Er zijn wel de stropdasjes, luchtig geknoopt door de heren. De dames strikken hun driekleurige sjaal guitig. Stevige stappers horen ook tot de standaarduitrusting. Van die blauwe met veters. Misschien niet geschikt voor rondjes rond de kerk, maar wel om recht op te blijven bij een schokkerig traject.
Jammer dat er geen petten meer zijn bij die uniformen, het gaf cachet. En aanzien. En overwicht. Nu is het anders. Vrolijk wapperende blonde krullen, gevlochten rasta haren, kale schedels, grijze permanenten vragen mij heden ten dage allemaal om mijn vervoersbewijs. Het ademt vrijheid, het is kleurrijk en gezellig, maar toch. Gelukkig herken ik die mannen en vrouwen ook nog aan hun volle tas met mechaniek die de duistere wereld van mijn ov-kaart kan contoleren. Klik, daar gaat mijn kaart, elke reis weer onder de scan.
Maar vandaag is het anders. Vandaag aarzelt de treinopzichter een luttele seconde, hij kijkt me nog eens aan.
‘Dame, …’ ik geef hem geen kans om zijn wapenfeit voor de derde keer te herhalen.
‘Ja ja, weet u, ik reis al vier jaar naar Amsterdam, als oppas-oma. Vier jaar lang, elke week. ‘s Morgens heel vroeg en vaak ‘s avonds laat terug. In de wintermaanden is de heen- en terugreis in donker. Nu, in de lente zingen de vogels als ik vertrek en thuis kom.’
‘Dame, u …,’ weer onderbreek ik hem.
‘Meneer, vier jaar lang met plezier in de trein, altijd het vooruitzicht van knuffelende kinderarmpjes en blije oogkes. Op de terugweg met een immens tevreden gevoel. Ik wandelde met de baby in het Vondelpark, genoot van een soepje in de Bijenkorf en tegelijkertijd herinnerde ik mij Amsterdam uit mijn kostschooljaren. Toen was ik zestien, nu zestig. Toen had ik een fiets en een rugzak met boeken, nu een buggy en een zak met pampers. Toen had ik toekomst en nu…’
‘Een traan. Wijffie zo gaat het in het leven. Het is gaan en komen of komen en gaan. Het is maar hoe je het bekijkt. Ik gaat verder.’
Stap, stap, daar gaat ie, op naar de volgende coupé, filosoof en wetsbetrachter tegelijk.
Ik trein verder: koeien, schapen en sloten razen voorbij. Mijn tranen ook.

Willie, 8 april 2011

This entry was posted in Kinderen, Kleinkinderen, Reizen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.