Vice versa

Wij wandelden omdat het een lieve lust was: het jaarlijkse luchtje scheppen in de bossen terwijl de blaadjes vertinten en vallen. En dat doen ze, rondom de Utrechtse heuvelrug. Zo overdadig dat we er stil van worden. Kilometers lang, geur en kleur van de herfst.
In de ochtend sporen we vroeg richting Utrecht, stappen over en bereiken na ruim anderhalf uur reistijd een in de steek gelaten stationnetje. Geen beloofde wachtkamer voor koffie, geen bussen, geen taxi’s, geen sterveling. Op een na. Een jongeman van formaat, hij draagt een groot geel hes. Gemaakt door de NS, tenminste dat lees ik op zijn brede rug. Hij is de vleesgeworden informatievoorziening van Het Spoor op deze zondag. Thuis hebben we de reis gegoogled, allicht. Er zouden toch bussen zijn om het begin te vinden van de wandeling? Groot en Geel schraapt zijn stem en galmt door de ijle najaarslucht:
’Bussen? Die zijn net weg. Een uur wachten. Taxi’s zijn er ook niet.’
Hoofdschuddend kijkt hij ons aan, daarna neemt hij ons langzaam op, van top tot teen, van mijn vrolijke herfsthoedje tot onze kloeke schoenen. Ik zie hem denken. Dan haalt hij zijn forse schouders op, en beent pardoes en nors onze zondagochtend uit.
‘Zullen we maar gaan? Lopen gewoon het eerste stuk ook,’ verzucht lief en pakt kordaat onze rugzak met appels en sap.
‘Met de plattegrond in de hand komen we door het gansche land’, mijmer ik maar. We zetten de pas erin. Na een uur lopen door fris geboende bebouwde kommen naderen we het voorgeschreven startpunt van deze NS wandelroute, denken we. Bovendien zijn we heus nog niet moe. Veenendaal op zondagochtend heeft ook wel wat. We zien niemand. Wel donkere gestalten die ter kerke gaan, zij lijken te verdwijnen in een nog donkerder hol. De zon schijnt ondertussen uitbundig en vrolijk, maar deze mensen, die niemand mogen zijn, houden niet van dit licht. Zij dragen hoeden en baretten in zwart. Zwart, beloken zwart vooral. Lange rokken, donkere kousen, altegaarder om de frivole natuur buiten te houden. God is hun baas, Hij verdoemt en straft, Hij is Opper. Deze kerkgangers zijn anoniemand, anoniem en niemand tegelijk.
‘Hier klopt iets niet.’ Mijn wandelmaat schijnt er nog een schepje boven op te willen doen.
‘Tsja, hoe kun je zo afhankelijk zijn?’
‘Ik, afhankelijk?’ Onthutst wrijft ie wat over zijn baard. Op eens besef ik me de spraakverwarring, wij maken ons beiden druk. Ik over de kerk en man over de kaart. De kaart die niet klopt, die de wandelroute op niets laat uitlopen. Die de bochten verkeerd aangeeft en die dijken wegen noemt. In arren moede besluiten we vooral op de zon te lopen, richting zuidzuidwest. Ook is het rustig op ons wandelpad. Heerlijk, dat wel. Herhaaldelijk vinden we dat we bevoorrechte luiden zijn. Misschien niet zo gelovig, maar wel erg gelukkig. Duizenden bomen in hun herftstooi, de hele route lang van Veenendaal naar Rhenen.
Het loopt tegen vieren wanneer de benen niet zo graag meer willen, heuvel op, heuvel af. De ogen hebben ook wel genoeg gezien, loof van rood naar bruin en van bruin naar oranje.
‘Zijn we er al?’ Onze appeltjes zijn op, honger begint zich knagend te melden. We volgen de loop van de Rijn, de folder met de route beschrijving geloven we allang niet meer. We wandelen zo strak mogelijk naar het einddoel.
Wanneer station Rhenen in zicht komt zijn we zo gelukkig. Met blossen op de wangen, met stramme spieren, met een weldadig gevoel ploffen neer in de eerste de beste treincoupe. Nieuwsgierig geworden waarom de route zo slecht was aangegeven lees ik in het schemerlicht van de nanoen de folder nog eens door.
Met een glimlach schud ik mijn dommelende maat wakker, de cadans van de trein, naast de 25 afgelegde wandelkilometers, doet zo zijn werk.
‘Weet je, schattebout, we liepen in de verkeerde richting.’
‘Geen vice versa?’
‘Nee, geen heen of weer. Slechts heen vanuit Rhenen.’
Ik sluit even mijn ogen en begrijp nu de meewarige blik van Geel en Groot op het verlaten station in Veenendaal.

Willie
22 oktober 2010

This entry was posted in Reizen, Verhalen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.