Memories

“… Jij en ik nog een keer samen
Tegen beter weten in
Niet om lang te laten duren
Niet omdat ik jou bemin
Maar om even weer te voelen
Hoe het was in het begon
En misschien een woord te vinden
Dat ik toen niet zeggen kon…”

De storm is gaan liggen, de zee haalt de woeste golven terug van het strand. Een eenzame meeuw krijst nog eenmaal boven de duinen. Een rij opgeworpen schelpen markeert de lijn van de opgezwiepte vloed. De eerste wandelaars betreden in deze stilte na de storm het zilte terrein. Honden zijn van de partij. Zij blaffen om niets, vrolijk om de ongekende vrijheid die de zee biedt. Een vergeworpen bal wordt kwispelend afgegeven bij de baas. Heen en terug rennen de viervoeters, met hun drieste koppen stuiven zij het schuim van de zee in, om verontwaardigd terug te keren na zo’n zoute hap.
Kinderen zoeken. Al eeuwen lang, naar schelpen. Het doet er niet toe, kleine of grote, lichtrose doorschijnende of verkalkte grijze. Gewapend met plastic tassen, met een harkje of een schepje lopen zij in cirkels rond hun vaders, moeders, opa’s of oma’s. Schelpjes zijn als dromen. Hun schoonheid ligt altijd achter het bezit. Eenmaal in het plastic zakje is de schelp een object. Zojuist op het strand nog vol onvervulde wensen, los van de habitat een ding.
Tussen de honden, de mensen, de kinderen en de schelpen lopen een man en een vrouw. Hij heeft losjes zijn arm om haar schouder geslagen. Zij lange gestalte buigt iets voorover, zijn pas houdt hij bij regelmaat in. Zijn kalende hoofd buigt hij naar haar toe. Haar laarzen waren duidelijk niet voorbereid op deze strandwandeling. Af en toe gaat haar hak van haar rechterlaars te diep het zand in. Leunend tegen hem hervindt zij de tred. Ze lopen niet snel, het lijkt alsof zij de tijd willen rekken. Bij tijd en wijle is er een schaterlach, soms staan de gezichten ernstig. Vaak staren zij beiden naar die verre horizon, soms wint een kreeftje de aandacht. Dan gesticuleert hij en lijkt hij te willen overtuigen, om haar spoedig weer met zijn vrolijke ogen toe te lachen. Zij trekt zo af en toe haar sjaal wat strakker, en steekt haar hand diep in haar jaszak.
Ze accepteert de arm maar haar wezen straalt afstand uit. En toch. Hun stappen op het strand worden gelijkmatiger, de arm steviger. Zij lopen over het strand, zij hervinden een ooit verloren ritme. De namiddag zon kleurt op, in stilte hopen zij beiden dat de zon voor enkele uren stil blijft staan, en er aan deze wandeling geen eind komt. Tja.
Ineens is daar na een paar honderd meter is toch het parkeerterrein. Er was nog zoveel te zeggen, zoveel uit te leggen.
Kinderen lopen uitbundig zwaaiend met hun zeeschatten de duinen in. Schelpen die alle verhalen kennen, schelpen van eeuwen her, schelpen van alle continenten. Gehard door het zeewater, gekleurd door de zon, verzadigd door de natuur, bewonderd door mensen, gewenst door kinderen.
Hij raakt bijna achteloos haar hand aan, en wil een woord zeggen “dat hij toen niet zeggen kon.”

Willie

Vrij naar “Menories”, KRO
22 februarai 2007

This entry was posted in Geen categorie. Bookmark the permalink.

Comments are closed.