Roodborstjes’ tijd

Soms sta ik bij het krieken van de dag op. Rond zes uur klinkt dan de wekker. In de winter is het nog aardedonker, in het voorjaar jubelen de vroegste vogels. Zij kwetteren en kwinkeleren in volgorde van grootte van ogen. De roodborst tsjilpt voor de zon opkomt, dan ziet ie al dat het licht in aantocht is. Merels, gevolgd door de zanglijsters, zijn met hun kleine ogen wat later. Met het klimmen van de zon ontwaken andere vogels. Hekkensluiter is de pimpelmees met summiere kraaloogjes. Elke vogeltje zingt zoals het gebekt is in dit ondermaanse, maar tevens geldt: kapitale ogen baren de meest matineuze borstjes, sijsjes en meesjes.
Terug naar de onverschrokken wekker, maar vooral naar de korte nachtrust. Ik lijk daar patent op te hebben. In de avonduren is er het werk, de hobby, de talkshow en de man. Dik na middernacht sluit ik de gordijnen, zet de verwarming laag en voer de huiskatten. In mijn achterhoofd tel ik de uren die mij resten tot het opstaan. Zes uur slaap? Vijf uur in Orpheus armen? Het zij zo. En toch laat de vermoeidheid sporen achter. Op het gezicht, onder de ogen en in het gemoed. Daarnaast wacht na de kortste nacht van de week een enerverende dag met twee meidjes in het jonge gezin van de dochter. Zij zijn lief, jong en heel jong, ondernemend en ondeugend. Daarbij is oma geen twintig meer.
Gisteren besloten wij vroeg onder de wol te gaan. Zo geschiedde. Ruim gerekend zeven uur slapen. Wat een luxe, wat een vooruitzicht.
Klokslag zes uur ( roodborstjes’ tijd) zal het matineuze alarm gaan. Morgen geen prikogen, geen zwaar hoofd, geen bibbers. Gewoon: pluk de dag.
Gewend aan de onrust van de nacht voor mijn vroege reis, sta ik plots -na amper zes uur slaap- toch naast de sponde. Innerlijke klok, tussen de oren: het is genoeg, kom op, kleed je aan, zet koffie en stap op de fiets naar de trein…..
Geeuwend loop ik terug naar bed. Mijn koude voeten warm ik op aan mijn immer gulle echtgenoot en ik dommel verder. Het is nog lang geen tijd. Niet dat ik nog slaap. Ik luister en tel de gevederde vrienden, besluit na de pimpelmees de dag te beginnen.
Het warme douchewater geeft energie, maar meer nog het vooruitzicht van de azuurblauwe kinderogen, de vragende blikken en de kuffelerigheidjes van de warme kinderlijfjes.
Tegen acht uur klim ik de Amsterdamse trappen op, boven wacht Hannah met Hond. Zij klautert tegen me op en prevelt zachtjes: “Oma maken, oortje is kapot”.
Haar charisma betovert mij, haar fluisteren klinkt mij als muziek in de oren. Ik herstel zieke Hond, speel het spel van treintje en vadertje en moedertje, lees ALLE boekjes voor, drink, -vooral zogenaamd- vele kopjes thee, en baker haar kleine babyzusje.
In het halfduister reis ik terug, met een nieuwe eminente dinsdag in het verschiet.
Hoe vroeg de vogeltjes ook zingen.

Willie
18 maart 2010

This entry was posted in Kleinkinderen. Bookmark the permalink.

Comments are closed.