Tuindersbloed

Het is de eerste lente dag in het seizoen. Mijn ouwe tuindersbloed begint harder te stromen maar kan in mijn kleine stadstuintje niet zoveel kanten op. Op een vrije namiddag wied ik de gesproten vogelzaadjes, knip ik de druif in vorm, snoei ik het morellenboompje, haal de verrotte blommetjes af van de primula’s. Rul de aarde wat op rond het olijvenstruikje, die ons vorig jaar de oogst van een olijf opleverde, ververs het water van het teiltje water. Het is onze vijver met dotterbloemen, maar ook drinkreservoir voor de mussen en de spreeuwen. Ik knoop de scheuten van de framboos vast aan gaas, daarna spreek de roos vermanend toe. Dit jaar wil ik rozen, en wel heel veel Niet dat miezerige gedoe van vorige zomer. Ik knip de kruiden terug, de basilicum en de oregano prikkelen mijn neus. Mmm, ruikt naar zomer. In de schaduwhoek help ik de varens van hun bruine takken af. Ook weet dat ik het dit jaar weer probeer. Opnieuw tegen beter weten in. Zomerbloeiers poten op plekken waar de zon niet komt. Het gaat een maandje goed, dan geven zij de geest. Ondertussen heb ik wel genoten van het diepe rood van de dahlia en het zonnige oranje van de goudsbloem. Dat neemt niemand me af.
Ik schraap overtollig mos weg tussen de klinkertjes en veeg met volle macht het plaveisel schoon.
De namiddag is nog niet eens om, en mijn tuin is al gepiept. Zo trots als een pauw show ik m’n lief in de avondschemer mijn groene vingers en ons “buiten”. Onze 36 vierkante meter is genoeg voor de stad, genoeg voor ons drukke bestaan, genoeg voor het ontbijtje in de zon. Doch niet toereikend voor mijn hang naar zwarte aarde en jonge plantjes in het voorjaar. De oplossing biedt zich eerder aan dan verwacht. In Den Haag is ook een tuin die een lentesessie nodig heeft. De dochter heeft een enerverende drukke baan, volgt daarbij een opleiding, heeft twee montere kinderen en ook twee tuinen. Een voor, een achter.
Met de Goudse aarde nog onder mijn nagels hark ik volgende dag de herfstblaadjes van het Haagse gazon. We kopen vergeet-me-nietjes en petunia’s. Ik sop de potten, leg scherven onderin, vul aarde en rangschik het nieuwe groen naar believen. Onder een oude den maak ik een weggetje van overgebleven steentjes en bouwen Micki en ik een hutje. We heten dan Piet en Kees. “Kees, heb jij nog stenen?” “Ja, hoor. Piet. Wel honderd”. En dat is veel. In een mandje verzamelt Kees blaadjes, in het hutje worden ze gekookt samen met regenwater, kapotte slakkenhuisjes en een afgeplukt blommetje. Er wordt gedekt met grote bladeren van de laurier. Gebukt en gehurkt eten Piet en Kees om vijf over drie een heerlijk “soepje”.
Ondertussen wordt er in de voortuin een boom geplant. En nog een. Bloesems van seringen zullen deze lente aangeven dat dit tuindersbloed gewoon generatie op generatie doorgaat. Wanneer ik mijn dochter zie staan, en haar de hark over nieuwe zwarte aarde zie trekken, dan lijkt ze op haar opa. Tuindersbloed.

Willie
14 april 2008

This entry was posted in Geen categorie. Bookmark the permalink.

Comments are closed.